Over de aanwezigheid van de Tempel in Nederland is weinig bekend. Dit in tegenstelling tot de kennis over haar aanwezigheid in andere landen.
Met betrekking tot de Tempelorde bestaat een grote hoeveelheid literatuur. De hoedanigheid ervan loopt uiteen. Een deel is romantiserend en mystificerend van aard. Deze publicaties zeggen dikwijls meer over de voorkeur en de pretenties van de auteurs dan over de Orde van de Tempelridders. Daarnaast hebben veel kritisch ingestelde historici zich met het onderwerp bezig gehouden. Hoewel het eigen archief van de Tempelorde verloren is gegaan, zijn intussen meer dan 145.000 documenten uit de tijd van, en met betrekking tot de Orde - schenkingsoorkonden, brieven, verslagen van rechtszittingen, verslagen van kapittelvergaderingen, pauselijke bullen, enz. - aan het licht gekomen. Veel studies handelen over de Orde in het algemeen. Daarnaast zijn er talrijke publicaties over bijzondere aspecten: over individuele commanderijen, over de aanwezigheid van de Tempelieren in bepaalde streken en landen, over militaire en bancaire activiteiten, enz..
In merkwaardig contrast hiermee staat, dat over de aanwezigheid van "De Tempel" in Nederland nauwelijks iets werd geschreven en dat er klaarblijkelijk ook maar weinig over bekend is. Bijvoorbeeld: uit ons land is waarschijnlijk slechts een enkele tempelridder naar naam en afkomst bekend. Totaal anders ligt dit in Vlaanderen. Een van de twee grondleggers van de Orde was een Vlaming. Twee grootmeesters stamden uit Vlaanderen. In het algemeen speelden Vlaamse ridders in de Tempelorde een prominente rol. Over hen en over meerdere commanderijen uit Vlaanderen is veel bekend. Ook over de aanwezigheid van de Orde in landen als Frankrijk, Engeland, Italië, Duitsland en Hongarije is veel, soms zeer veel, gepubliceerd.
Enkele stemmen uit de literatuur met betrekking tot de Tempelorde in de Noordelijke Nederlanden.
Reeds in 1311 had Clemens V den aartsbisschop van Keulen en diens suffraganen, derhalve ook de bisschop van Utrecht, een schrijven doen toekomen, waarin dezen prelaten opgedragen werd, naar de ketterij en overige zonden der orde in hunne dioecesen onderzoek te doen, terwijl hun daarenboven berigt werd, dat zekere commissarissen, waaronder de deken van St. Servaas te Maastricht, hun in dat onderzoek van ’s pausen wege zouden bijstaan. Dat aan dit bevel ook door Guy van Avesnes, te dien tijde hoofd van ons bisdom, en door de bisschoppen van Luik en Munster gevolg gegeven werd, laat zich naauwelijks betwijfelen, hoezeer ons van de bedrijven dezer mannen in de zwaarwigtige aangelegenheid niets bekend is. Dit is in allen gevalle zeker, dat de orde der tempelieren ook op onzen bodem sedert 1312 opgehouden heeft te bestaan, en dat hunne goederen te Haarlem, gelijk die van het huis tusschen Aarle en Rixtel en waarschijnlijk ook van andere gestichten, voor zooverre zij niet in handen van hebzuchtige grooten kwamen, wat in naburige landen maar al te veel geschiedde, aan de St.Jansridders zijn gebracht. Dat tijdens het proces gevangenneming der ridders heeft plaats gehad, is waarschijnlijk, en bij verzet van hunne zijde, bloedstorting, is mogelijk. Maar het avontuurlijk volksverhaal, dat te Zierikzee bewaard bleef, volgens hetwelk aldaar al de tempelheeren op één nacht vermoord worden, terwijl slechts twee hunner den dood ontsnapten, naardien zij in de ure des gevaars niet in hun gesticht maar in een bordeel vertoefden – deze overlevering, waarvan ook elders in ons land en daarbuiten analogiën voorkomen, is wel niet meer dan een naklank van den indruk, dien het tragische lot van de voormaals zoozeer gevierde orde op het gemoed der groote menigte maakte, en tevens een bewijs, dat de menigte, al gevoelde zij meêwarigheid voor de ridderschaar, die na zooveel roems in oneer onderging, aangaande de zedelijkheid der tempelheeren alles behalve gunstige gedachten koesterde. Wat van de ridders te Haarlem wordt berigt, dat niet alleen hunne goederen, maar ook de broeders zelve in het gesticht der St.Jansridders aldaar overgingen, is welligt ook elders geschied, waar de veroordeelden zich aan het gewezen vonnis onderwierpen en zich boetvaardig betoonden.”
“Ook de ridderorden vestigden zich in het hier behandelde tijdperk in ons land. Er waren er voornamelijk drie: de tempeliers, de johannieters en de Duitse orde. Alle drie hadden de beoefening van de naastenliefde in hun vaan geschreven en wel in het bijzonder verpleging en verzorging van pelgrims. Daarbij waren al spoedig militaire verplichtingen gekomen: verdediging van het Heilige Land, strijd tegen de ongelovigen, ook in Pruisen, en beveiliging van de wegen. Dit zal eenmaal zó geweest zijn, maar de overgeleverde bronnen vermelden ten aanzien van de Nederlandse huizen zeer weinig daarvan. In het algemeen is van de eerst tijd bijna niets bekend. Wat er van vermeld is duidt niet bepaald op militaire en ridderlijke activiteit, veel meer op het kloosterleven, als het zingen van getijden, het beoefenen van de zielzorg in de aan hen geschonken parochies.
Van de tempeliers weten we eigenlijk slechts dat de Nederlandse huizen verdwenen, toen de orde in 1311 werd opgeheven. Deze bracht het echter vóór die tijd hier tot minstens twaalf nederzettingen, misschien wel meer, maar zelfs het bestaan van verschillende huizen is problematisch. Zij vestigden zich in kleinere plaatsen, als Alphen in Noordbrabant, Beek in Limburg, Lage-Mierde, Rixtel, op Texel, te Zaandam maar ook enkele in grotere dorpen of steden zoals Beverwijk, Haarlem, Maastricht en Zierikzee.
Hoe hebben deze huizen er uitgezien? Waren het burchten of eenvoudige woningen? Uit welke standen kwamen de bewoners voort? Waren het merendeels ridders, of mannen van burgerlijke afkomst? Leidden zij een ridderlijk leven of een eenvoudig kloosterleven, weinig verschillend van dat van de cisterciënzers? Op al deze vragen moeten wij het antwoord schuldig blijven”.
Koert ter Veen schreef: "De tempeliers. Afrekening met een legende"; tot voor kort de enige monografie over de Tempelorde in de Nederlandse taal. Hij vermeldt daarin over Nederland, dat in de zeventiende eeuw in ons land allerlei verhalen over de bezittingen van de Tempeliers verschenen. Deze belangstelling zou mogelijk een tendentieuze basis hebben gehad. De onverkwikkelijkheden rond het proces tegen de Orde zouden een gereed aanknopingspunt hebben geboden voor kritiek op de Rooms-katholieke Kerk.
Een recente monografie in de Nederlandse taal – verschenen in 2005 - is de studie “De Tempeliers. Huurlingen van de Paus” van de Vlaamse auteurs Yves van Buyten en Willy Vanderzeypen. Het werk onderscheidt zich door de aandacht die geschonken wordt aan de Katharen en aan de wel veronderstelde relatie tussen hun opvattingen en die van de Tempelorde. Het bestaan van een dergelijk verband wordt door de schrijvers met beslistheid van de hand gewezen. “De beschuldiging van een theologische connectie tussen het gedachtegoed van de tempeliers en de principes van de katharen is door de koninklijke advocaten verzonnen om de tempeliers in een ketters daglicht te stellen. De tempeliers waren voor de katharen soldaten van Satan”.
Het voor het katharisme zo kenmerkende dualisme levert in dit werk het stramien voor de beschrijving van de situatie van de middeleeuwse Christelijke kerken. De vrije, vredelievende en zachtmoedige Kathaarse kerk wordt gezien als een expressie van het goede principe. De op macht beluste kerk van Rome ontwikkelde zich daartegenover tot representant van het kwaad. Met de kruistochten kwam haar ware aard aan het licht. De Tempelorde vormde daarbij het noodzakelijke militaire machtsapparaat,.......”huurlingen van de paus”.
Met betrekking tot de Tempel in het huidige Nederland vermeldt de tekst een aantal vestigingen, soms met enige nadere bijzonderheden. Als vroegste wordt genoemd: de commanderij “Ter Brake” te Alphen, stammend uit 1144. Hiervan wordt gezegd, dat ze uitgroeide tot het bestuurlijk centrum van de Tempeliers in de Noordelijke Nederlanden, van waaruit eigendommen in Aarle-Rixtel, Heusden, Middelburg, Zierikzee, Haarlem, Beverwijk en Texel beheerd werden. Genoemd worden verder: de vrij grote commanderij te Zaamslag, bezittingen te Axel, Hulst, Dordrecht, Berkel en mogelijk in Oosterhout.
Gewezen wordt op de bescheiden aanwezigheid van de Tempelorde in Nederland. Deze wordt verklaard uit de sociaal-economische en culturele achterstand toentertijd. Geconstateerd wordt het hiermee samenhangend gemis aan geschreven bronnen. Typerend zijn de volgende zinsneden: “In de noordelijke Nederlanden was de tempel amper of niet aanwezig in vergelijking met het hospitaal en de teutonen. De grote afstanden tussen deze bezittingen lijken te wijzen op een weinig dicht netwerk van de orde in de noordelijke Nederlanden. Een hoofdprobleem voor de historische verificatie van tempelmeldingen in de noordelijke Nederlanden is het gebrek aan authentieke oorkonden.” en “Het structurele gebrek aan authentieke documenten zal het historisch onderzoek van de\tempelorde in de noordelijke Nederlanden blijven hinderen.”
In 2006 verscheen van de hand van Jan Hosten: “De tempeliers. De tempelorde tijdens de kruistochten en in de Lage Landen”.
De auteur streeft in dit werk naar een genuanceerde onbevooroordeelde benadering en waar nodig een herschrijving van de geschiedenis van de Tempelieren, mede op grond van eigen research. Zoals de ondertitel aangeeft, hij probeert ook een eerste aanzet te geven tot een compleet overzicht van “het tempelierspatrimonium van de Lage Landen”, d.w.z. een overzicht van de goederen in België, Nederland, Noord-Frankrijk en Luxemburg, die in oorsprong puur eigendom van de Tempelorde waren.
Al met al, een oorspronkelijk werk over de Tempelorde in de Nederlandse taal, dat systematisch aandacht schenkt aan het gebeuren in de Lage Landen.
bron: De Nieuwe Tempelieren