Volgens de kroniekschrijver Willem van Tyrus werd de orde opgericht in 1118 door Hugo van Payns, een edelman uit de Champagne. Er zijn echter teksten die doen vermoeden dat de stichting al vroeger plaatsvond. Zo schreef de bisschop van Chartres in 1114 een brief aan de graaf van Champagne dat hij vernomen had dat deze wou toetreden tot de militie van Christus bij zijn reis naar het Heilige Land.
De Tempeliers werden snel, mede dankzij de gelofte van armoede, een zeer rijke orde, die overal in het koninkrijk Jeruzalem en in Europa grote landerijen bezat. Dit kwam door de steun van vele edelen. Wanneer edelen toetraden tot de orde, kwamen ze hun persoonlijke gelofte van armoede na en schonken ze de orde al hun bezittingen. Al snel werd de Orde een van de belangrijkste bankiers van de westerse wereld, omdat zij vrijgesteld was van belastingen. De schuldbrief (te vergelijken met een cheque) zou een uitvinding zijn van hen.
Tijdens de kruistochten waren er ook langere vreedzame perioden waarin contacten werden aangeknoopt met de Arabische bevolking. De Tempeliers waren door hun contacten met de Arabische beschaving bekend geraakt met de indertijd in het achtergebleven West-Europa nog onbekende levenskunst, filosofie en wetenschap van deze cultuur. De ridders waren hun Europese tijdgenoten daardoor ontgroeid.
De internationaal werkende orde vervoerde grote geldsommen van en naar het Heilige Land. De orde ontwikkelde zich daardoor tot een internationaal bankiershuis. Zo stond de koning van Frankrijk zwaar in de schuld bij hen. Samen met hun groeiende machtspositie zou dit de aanleiding geweest kunnen zijn voor de Franse koning Filips de Schone om de orde te laten vervolgen wegens ketterij. Dit gebeurde na jarenlange politieke druk op de paus, waarbij de koning zelfs twee pausen liet vermoorden tot een vertrouweling van hem (paus Clemens V) werd verkozen. Op vrijdag 13 oktober 1307, werden veel leden van de orde op bevel van Filips gevangengenomen en beschuldigd van ketterij. In de pauselijke bul Pastoralis praeeminentiae van 22 november 1307 aan alle christelijke heersers werd de arrestatie van alle Tempeliers bevolen alsmede de inbeslagname van al hun roerende en onroerende goederen die daarmee aan de kerk vervielen. Het luidde een lange reeks vervolgingen in door vrijwel heel Europa.
De laatste grootmeester van de Tempeliers was Jacques de Molay, hij stierf op 18 maart 1314 in Parijs op de brandstapel. De Molay heeft gedurende zijn (schijn)proces altijd gezwegen. De beschuldigingen van ketterij, homoseksualiteit en aanbidding van "Baphomet" waren voor die tijd ongehoord. Het verhaal wil dat de Molay op de brandstapel de koning en de paus vervloekte; beiden stierven nog geen jaar later.
Nadat de orde van de Tempeliers was opgeheven, werden veel leden en bezittingen opgenomen door de Hospitaalridders. In Portugal werden de Tempeliers vrijgesproken en veranderden ze hun naam in Ridders van Christus. De historische getuigenis is te vinden in het Convento do Cristo te Tomar.
Eind 2007 verklaarde het Vaticaan de Tempelridders niet langer ketters. Uit een oud document blijkt immers dat paus Clemens V de Tempelridders al in 1314 heeft vrijgesproken van godslastering, hen de pauselijke absolutie heeft geschonken en hen om vergiffenis heeft gevraagd. Het Vaticaan publiceert op 25 oktober 2007 een boek genaamd Processus contra Templarios over de ter ziele gegane orde van de middeleeuwse christelijke ridderorde. De publicatie is gebaseerd op het perkament van Chinon, dat zes jaar eerder werd aangetroffen in het geheim Vaticaans archief nadat het jarenlang verkeerd was geklasseerd. Uit dit document zou blijken dat de paus duidelijk heeft gehandeld onder politieke druk van de Franse koning Filips de Schone.