Jeruzalem was het centrum van hun wereld. In het Heilige Land lagen de drie belangrijkste provincies: Jeruzalem, Tripoli en Antiochië. Daar vonden de militaire acties plaats en lagen hun kastelen. De overige tien provincies werden aangeduid als de ‘landen van overzee’: Frankrijk, Zuid-Frankrijk, Engeland, Portugal, Aragon, Noord-Italië, Zuid-Italië, Hongarije, Oost-Europa en Cyprus. Dat waren de wingewesten van de orde waar hun commanderijen lagen. In Spanje en Portugal echter vochten de Tempeliers ook mee tegen de Moren, maar speelden een vrij ondergeschikte rol bij de herovering van het schiereiland. In de elfde eeuw was een bescheiden deel in christelijke handen, halverwege de twaalfde eeuw was dat iets meer dan de helft. Daardoor verwijderde het front zich meer en meer van de tientallen kastelen van de Tempeliers. De aandacht van de Spaanse Tempeliers voor de Reconquista was minimaal.
Commanderijen en kastelen:
De commanderijen van de Tempeliers waren herenboerderijen die bestonden uit hoeven, schuren, akkers, weilanden, wijngaarden en kapellen. Ze moesten de toevloed verzekeren van manschappen, geld, eten, paarden, wapens en bouwmaterialen. De commanderijen huisvestten ongeveer vier leden die werden bijgestaan door tientallen landarbeiders. Er waren meestal geen ridders aanwezig. De Tempeliers exploiteerden ruim 1.000 commanderijen in de landen van overzee, waarvan minstens 800 in Frankrijk. Engeland telde er 40, Duitsland 36. Ze waren gelegen langs de Europese pelgrimsroutes en in de havensteden naar het Heilige Land. De commanderijen van Londen, Parijs en La Rochelle werden uitgebouwd tot vestigingen.
De Tempeliers verwierven steeds meer bezittingen in het Midden-Oosten. Ze waren de grootste landeigenaren geworden, bezaten de meeste kastelen en hadden duizenden werklieden in dienst. Naast deze grote kastelen bezaten ze nog tientallen kleinere:
In Jeruzalem: Beaufort, Zefat, Pelgrimsburcht, La Fève en Gaza
In Tripoli: Chastel Blanc en Tortosa
In Antiochië: Baghras, La Roche de Roussel en La Roche Guillaume
Inkomsten en uitgaven:
De voornaamste bron van inkomsten waren schenkingen. De tempelorde kreeg ettelijke duizenden giften van koningen, graven, pausen, kardinalen, bisschoppen, landheren en eenvoudige lieden. Naast de commanderijen ontvingen ze geld, kerken, kloosters, gastenverblijven, ziekenhuizen, huizen, tuinen, markten, molens, smidsen, et cetera. Die goederen begonnen dan zelf winsten voort te brengen. De opbrengsten van de commanderijen werden regelmatig aan het hoofdkwartier afgestaan. De Tempeliers hadden vele parochiekerken die geld opleverden via missen en collecten.
De Tempeliers opereerden meer en meer als bankier, rentmeester en inner van belastingen. De Franse koning Lodewijk VII leende bij de tempelorde een gigantisch bedrag om de Tweede Kruistocht voort te kunnen zetten. Vanaf dat moment werden de Tempeliers de belangrijkste bankier van het Franse koningshuis. Filips II Augustus liet tijdens zijn afwezigheid voor de Derde Kruistocht alle inkomsten van zijn gebieden betalen aan de Parijse tempel. De Engelse koningen Jan zonder Land en Hendrik III leenden forse bedragen. De Londense tempel, en later de Parijse tempel, was toen de bewaarplaats voor de Engelse kroonjuwelen. De tempelorde gaf grote leningen aan paus Alexander III en zamelde geldsommen voor hem in. De Tempeliers beheerden bedragen voor verschillende baronnen en kooplieden. Ze werden ingeschakeld om kerkelijke en wereldlijke belastingen te innen. Daartegenover stond dat de Tempeliers gevrijwaard waren van kerkelijke belastingen, de tienden mochten houden en goederen belastingvrij exporteerden naar het Heilige Land. Ze bezaten eigen werven en koopvaardijschepen. Akko was hun belangrijkste haven.
De orde haalde zeker ook inkomsten uit het Midden-Oosten. Ze hieven belastingen op havens, markten en molens. Ze vroegen beschermgeld aan sultans en de sjiitische sekte van de Assassins. Ze ondernamen plundertochten tot diep in het land van de moslims, vergaarden buit en eisten losgeld voor krijgsgevangenen. Tegelijk spendeerden de Tempeliers fortuinen aan hun militair apparaat. De bouw van het kasteel Zefat kostte bijvoorbeeld 1,1 miljoen bezanten, maar ook het onderhouden van kastelen en ridders was erg duur. Paarden werden geïmporteerd vanuit Europa, omdat de Arabische paarden te licht gebouwd waren. Tussen 1180 en 1260 was de prijs van paarden verzesvoudigd.