Kruisridderorden:
In de 12e eeuw ontstonden er verscheidene religieuze orden met een militaire taak. Ze streden allemaal voor het Heilige Land en werden concurrenten van elkaar. De spanningen konden hoog oplopen. Ook in het westen zag men de verdeeldheid van de kruisridderorden. Op het concilie van Lyon (1274) werd voor het eerst over een samengaan van de ridderorden gesproken. Paus Bonifatius VIII zette de discussie voort. Vooral de twee Franse ridderorden (Tempeliers en hospitaalridders) kwamen in aanmerking, maar grootmeester Jacques de Molay was mordicus tegen.
Concurrenten:
De Orde van Sint-Jan (hospitaalridders, johannieters) werd in 1113 erkend door de paus. Ze mochten hun leider benoemen, tienden innen en waren alleen verantwoording schuldig aan de paus. Hun enige officiële doel was het helpen van armen en zieken, maar al sinds 1136 gingen ze zich meer richten op de strijd tegen de moslims. Pas aan het einde van de 12e eeuw gaf de paus toestemming voor de militaire doelstelling. Men krijgt de indruk dat de hospitaalridders hun soldatentaak opvoerden door de groeiende populariteit van de tempelorde. De Tempeliers en de hospitaalridders waren de twee belangrijkste ridderorden. Het is moeilijk uit te maken welke orde de machtigste en rijkste was.
De Duitse Orde ontstond tegen het einde van de twaalfde eeuw, omdat er een manifest taalprobleem was met de twee andere ridderorden die Franstalig waren. Door de concurrentie met de Duitse Orde hadden de Tempeliers betrekkelijk weinig bezittingen in Duitsland. Omdat Nederland toen sterk onder Duitse invloed stond, was de Duitse Orde er ook groter dan de Tempeliers.
Militair belang:
De kruisridderorden hadden een belangrijke militaire positie in de kruisvaardersstaten. De Tempeliers en de hospitaalridders konden elk ongeveer 600 ridders in de strijd werpen, evenveel als de 1.200 ridders van het politiek bestuur. Ze gaven militair advies, namen deel aan diplomatieke missies en beheerden de kastelen. Vanaf 1150 hadden de politieke leiders het beheer van de kastelen overgedragen aan de ridderordes, omdat zij de enigen waren die over voldoende financiële middelen beschikten. Het overgrote deel van de kastelen in de Latijnse staten werd bemand door de ridderorden. Kastelen waren er van essentieel belang om het gering aantal westerse soldaten te compenseren. De ridderorden werden ook op de meest kwetsbare posities van een legercolonne geposteerd. In de dertiende eeuw waren zij de enigen die zich nog interesseerden voor het platteland van Antiochië en Tripoli.
Regelmatig werd een groot deel van de krijgsmacht van de tempelorde gedood door de moslims. In Hattin (1187), La Forbie (1244) en de Zevende Kruistocht (1248) sneuvelden telkens 300 à 400 Tempeliers. De orde zat constant verlegen om nieuwe vechtersbazen en nam het niet zo nauw met de toetredingseisen. Hoewel de Grondregel uitdrukkelijk verbood dat de orde leden wierf onder geëxcommuniceerden, liet de Franse vertaling dat wel toe. Dat waren roofridders of andere zware gevallen. Paus Innocentius III klaagde in 1207 over het gemak waarmee de tempelorde nieuwe leden aannam. Volgens hem zat er te veel tuig tussen.
Einde van de Latijnse staten:
Na de val van Akko en het koninkrijk Jeruzalem (1291) verhuisden de ridderorden hun hoofdkwartier naar het eiland Cyprus. Ze zetten hun strijd tegen de moslims verder voort ter zee. In 1300 kwam het tot diverse piratenacties bij Egyptische en Syrische havensteden. De Tempeliers mengden zich in de staatszaken op Cyprus en steunden een staatsgreep. De tempelorde en een deel van de geestelijkheid bleef hangen in het verleden. Op verzoek van paus Clemens V kwam grootmeester Jacques de Molay in 1307 nog met een uitgewerkt plan voor de herovering van het Heilige Land.